Een oudere vrouw stapt voor mij de bus in. Haar mondkapje zit onder haar neus en de buschauffeur wijst haar erop deze over haar neus te trekken, met een enigszins strenge toon in zijn stem. Ze opent haar tas om haar ov-chipkaart eruit te halen en haar mondkapje schuift weer van haar neus af. Een tijdje zoekt ze zenuwachtig naar haar pas. Ze lijkt het niet te vinden. Ze geeft het op en vraagt of ze ook normaal betalen mag, maar het apparaat om met de pinpas te betalen, werkt vandaag niet. De buschauffeur reageert geërgerd. ‘Dit getreuzel’ duurt nu al een paar minuten en de bus moet vertrekken. Luidkeels zuchtend zegt hij: “Mevrouw, weet u wat: u gaat alvast zitten en zoekt ondertussen naar uw kaart. Dan proberen we het later nog eens.”

Tien minuten later stopt de bus bij een halte. Er stapt niemand in, er stapt niemand uit. De deuren blijven gesloten.

De buschauffeur stapt uit zijn hokje en loopt recht op de oudere vrouw af die tegenover mij zit. “Ja, zeg, mevrouw!!! Dan moet u wél naar die kaart zoeken! Ik heb u alle tijd gegeven. Maar nu moét u betalen. Zoals alle andere mensen in de bus..!” Geschrokken kijkt de vrouw op die eerder in gedachten verzonken leek te zijn. Ze opent haar tas weer en controleert alle vakjes.

Ze pakt een pasje eruit, een gelig pasje dat overduidelijk de ov-chipkaart is, maar ze kijkt er met een lege blik naar en stopt het pasje weer terug in een zijvakje. De buschauffeur verliest nu helemaal zijn geduld. “Mevrouw, ik zie toch uw pasje! U stopt het net gewoon weer weg!”

Ik vraag me af of deze man meent dat de oudere vrouw het met opzet doet, want ze is naar mijn idee gewoon eventjes in de war. Ze is verzorgd, haar kleren zijn keurig, zelfs wat hip te noemen met een gekleurd leren jasje en een vrolijke shawl. Ik schat haar in de tachtig. Dit is niet een vrouw die normaal gesproken zo de weg kwijt is. Dit lijkt een incident te zijn. Een hiaat in haar brein. Iets wat wel eens kan gebeuren als mens, en zeker als je op leeftijd bent. Zachtjes tik ik het vakje aan van haar tas en zeg: “Daar zit ‘ie.”

De buschauffeur en de oude vrouw lopen naar het apparaat om in te checken. Het apparaat doet het niet. De buschauffeur moppert verder. Het ongemak voor deze vrouw duurt pijnlijk voort.

Als het gelukt is, komt ze stilletjes weer voor me zitten. Ze heeft een zonnebril op, dus ik kan haar niet zien. Ze kijkt ook niet mijn kant op. Haar blik is neutraal, alsof het haar eigenlijk allemaal niet zo uitmaakt. Net als alle andere inzittenden overigens die of op hun telefoon kijken, of wiens ogen verveeld de wereld buiten de bus bekijken.

Ik voel dat ik iets tegen de vrouw wil zeggen. Ik wil zeggen: “Wat moet dit een moeilijk moment voor u zijn…” Maar ik durf niet. Niémand zegt iets. En zij beantwoordt niet mijn oogcontact. Daarnaast voel ik die bullebak van een buschauffeur achter me zitten. Het lijkt wel alsof alles van zojuist niet heeft plaatsgevonden.

Het is stil in de bus, doodstil. 

Ineens doorzie ik wat hier gebeurt.

Als er een beweging vanuit liefde gemaakt wil worden, maar het lukt je om de een of andere reden niet om het te doen, dan is er soms een grotere kracht die dit tegenhoudt.

Zulke dingen gebeuren niet omdat we het niet willen. Dit is geen kwestie van wilskracht.

Deze grotere tegenkracht is een beschermingsmechanisme, een beweging vanuit overleving.

Er is een te grote dreiging gaande die de beweging die ik wil maken, van compassie en mededogen, van wederzijdse mensenliefde, vastzet.

De dreiging is, in mijn geval de buschauffeur. Ik ben bang voor hem. Ik ben bang dat hij ook zo uit zal vallen naar mij. Dat hij ook mij zal uitfoeteren.

En ook ben ik bang voor mijn medepassagiers die allemaal de overlevingsstrategie van zwijgen en wegkijken volgen. Wat gebeurt er als ik wél ga spreken? Als ik het zwijgen in deze bus verbreek?

Weer wordt mij duidelijk, dat zwijgen en geen beweging kunnen maken, nooit zomaar gebeuren. (Ik ben er nu al meerdere blogs aan het wijden. Én ik heb er een online lezing over gemaakt: waarom we soms geheimen niet kúnnen opbiechten.)

Er zijn altijd meerdere factoren die een mensenlijf ‘vastzetten’ of iemand monddood maken. Een groot gevaar; een of andere dreiging, is daar één van.

Maar het doorzien van het verzet om te spreken of om te bewegen, en het zien als een overlevingsstrategie, en daarmee niet meer als dé Waarheid, laat me op dit moment met nieuwe ogen naar mijn eigen denken en handelen kijken.

Eerder identificeerde ik me met het verzet en met de angst om te spreken. De energie van het verzet is zo zwaar en allesoverheersend dat ik dacht dat het mijn gedachten waren die zeiden dat ik het niet mag doen. Maar wat werkelijk MIJ is, is de impuls om de vrouw die zojuist niet netjes behandeld is, aan te spreken.

Nu ik er bewust van ben, en me kan verwonderen(!) over hoe dik de lucht is van het verzet om te spreken, komt er ruimte voor iets anders.

Mijn lichaam komt in beweging. Ik hoef er niet over na te denken, het gebeurt vanzelf. (Dit is zo, zo belangrijk om te weten. Er komt hier geen forceren aan te pas. Als het juiste bewustzijn er is, komen we vanzelf in beweging.)

Niet langer blijf ik verkrampt stilzitten, zoals de rest van de passagiers in de bus (zonder oordeel!), maar gaat mijn lichaam ineens naar voren en leg ik mijn hand op de knie van de vrouw.

“Het geeft niet, mevrouw. Dit kan gebeuren.” Zeg ik tegen haar.

Het ronkende geluid van de rijdende bus is alleen zo hard, dat ze me niet verstaat. Ik moet mijn zinnen nog eens herhalen. En nog eens. En steeds luider. Tot niet alleen zij mij hoort, maar ook de rest van de bus. En vast ook die stomme buschauffeur. De angst energie drukt tegen de achterkant van mijn lijf, daar waar de chauffeur zit. Maar ik kan er nu ook om lachen. Laat het hem maar horen. Ik ben sterk genoeg. Ik ben niet op aarde om te zwichten voor bullebakken.

“Dit is me nog nooit overkomen!” zegt ze tegen me, duidelijk geschrokken en voorzichtig ontdooiend uit haar bevriezing. Ik herhaal nog eens dat het he-le-maal oké is. Dan is ze stil en kijkt me aan vanachter haar donkere glazen en zegt: “Ik ga thuis straks een potje janken…”