Het is ochtend. Hij wil op zijn fiets stappen om naar zijn werk te gaan en ik weet dat het een veilige route is van ongeveer veertig minuten, maar toch zie ik hem halverwege verongelukken. Met zijn hoofd tegen het asfalt, zijn schedel kraakt open, omstanders zien voor het eerst stukjes van een brein.
Ik zie hem een hartaanval krijgen. Op de fiets of op het werk.
Ik zie hem een vreemde ziekte krijgen die je in één dag een begrafenis geeft om voor te zorgen.
Ik houd hem langer vast, ik kus hem tot hij zijn mond van de mijne afhaalt en ik laat hem los.
“Niet doodgaan vandaag,” zeg ik tegen hem. En hij zegt dat hij het niet zal doen.
Een werkdag later komt hij bezweet van het fietsen en moe van een hele dag werken thuis. Ik ben in mezelf gekeerd en vergeet dat hij vandaag weer teruggekomen is. Hij kust mij. Ik ben met het eten bezig. ’s Avonds krijgen we ruzie, net voor het slapen gaan. We willen het eigenlijk allebei niet. Ik hoor de zin: “ga nooit boos slapen”, door mijn hoofd gaan en forceer een kus die ik maar half beantwoord krijg. We vallen in slaap.
Midden in de nacht word ik wakker en is alle frustratie verdwenen. We liggen in ‘onze slaaphouding’ en hij slaapt diep.
Mijn vader zit op de bank. Hij heeft toastjes gehaald met eiersalade, brie. En stukjes worst. Met al het avondeten dat we aten, ben ik verbaasd dat deze toastjes er nog in passen. Maar papa eet en drinkt.
Vroeger at hij altijd gezouten pinda’s. Ik zag hem zich verslikken en stikken op de bank.
Ik zie zijn hart begeven. Zoals bij opa, zoals bij mijn oom. Zoals die zomer in 2005 toen hij op vakantie was en in het ziekenhuis gedotterd werd.
Ik zie hem hard werken aan één van zijn klusjes in het huis, na een stressvolle dag op het werk, en ik zie hem omvallen. Boem, pats. Dat was het leven van een vader.
Ik zie mezelf geen raad weten met een leven zonder vader. Maar hij leeft nog en iedere keer als we samen zijn, probeer ik samen te zijn. Samen te lachen, hem te betrekken in mijn leven, te willen weten wat er in zijn leven afspeelt, genieten van het huisje in de tuin dat nu bijna af is en dat zo knap gebouwd is.
Als ik door mijn foto’s kijk die genomen zijn op mijn verjaardag, heeft niemand een foto gemaakt van het moment dat mijn vader mij omhelst.
Ik ben bang dat ik het niet goed doe.
Ik ben bang dat ik hier later spijt van krijg.
Mijn moeder en ik zijn samen. We werken aan ons boek en ieder leest hoofdstuk na hoofdstuk het boek voor. We luisteren aandachtig naar elkaar. Naar alles dat mooi is en alles dat niet klopt en ik verwonder me over hoe ze steeds alles, dat ik flauw een milliseconde daarvoor voelde dat niet klopte, eerder weet te benoemen dan ik. Ze is scherp, ze is nog sensitiever dan ik. Waar ik twijfel over wat ik soms voel, vertrouwt zij er heilig op en laat ze zich leiden door haar innerlijke, hoogste waarheid. Ze is nog steeds, na 28 jaar, een leraar voor me in voelen.
Ze zit naast me en ze hapt naar adem. Ze valt op de grond.
Ze gaat naar de wc en ze komt niet meer terug. Ik vind haar op de vloer van de wc.
Ze zegt dat ze zich niet lekker voelt en gaat op de bank liggen. Waar we haar lichaam een paar uur later van af halen. Als ze doodgaat, ga ik Wild weer lezen van Cheryl Strayed. Als ze doodgaat, schrijf ik ook een boek over haar en mij en over hoe ik niet weet hoe ik zonder haar moet leven.
Mijn ouders komen op visite. Ze stappen in de auto. Ik vergeet ze uit te zwaaien.
Ze krijgen een auto ongeluk.
Mijn oma is bijna 88 jaar. Ze loopt nog rond, ze lacht, ze geeft haar mening. Ze is mijn oma. Mijn allerliefste oma. Mijn telefoon gaat, het is mijn moeder die zegt dat oma ‘overgegaan is’. Zo noemt mijn moeder dat sinds mijn broer stierf. Niet overleden, maar ‘overgegaan’.
Mijn oma woont vier uur van mij vandaan, dus ik kan haar niet zo makkelijk opzoeken. Ik ben bang dat ik hier later spijt van krijg. Ik probeer haar bijna iedere week tegenwoordig te bellen. Altijd zegt ze dat ze niets te vertellen heeft, dat ze maar ‘gewoon een omaatje is’, maar toch praat ze honderduit. We praten over het normale leven: het songfestival, akkefietjes in de familie, hoe ze zich weer ineens beroerd voelde, hoe het vroeger was. Ik vertel dat ik van mijn vriend een wandeling met een ezel cadeau kreeg voor mijn verjaardag en ze gelooft me niet. Dan lacht ze heel hard. Ze schrikt van spinnen. Ze zegt dat ik genoeg moet eten en dat ‘ik het kan hebben’.
Ik weet niet wat ik zonder oma moet. Ze zegt dat ze nog lang niet van plan is om te gaan. In mijn hoofd is ze al duizend keer gegaan.
Ik fiets weg van mijn beste vriendin. Ze loopt met haar blote voeten naar de overkant van een drukke straat. Na even fietsen, rijdt er een ambulance aan mij voorbij. Ze reageert niet op een berichtje op what’s app. Ze wordt in haar huis dood gevonden.
Broer 1 sterft.
Broer 3 pleegt zelfmoord.
Vandaag is de dag.
Maar broer 2 was de enige, van alle bovenstaande mensen, die echt stierf. Aan een hersentumor.
Geleidelijk, drie jaar lang, ziekenhuis in, ziekenhuis uit, hospice in, hospice uit. Eerst niet meer autorijden, toen niet meer fietsen, niet meer lopen, niet meer zijn bed uit kunnen.
Ik deed van alles niet goed. Ik had zoveel anders willen doen.
Ik wist niet wat de dood was, maar nu twee jaar zonder hem, leer ik iedere dag wat het werkelijk betekent om zonder hem te leven.
10 mei 2018 – de kinderen zonder het lichaam van broer 2. (En een wild neefje.)
Blogs over Rouwen:
Schrijven aan een boek
Zoals je misschien weet, schrijven mijn moeder en ik nu ongeveer een half jaar aan haar/ons boek over Zinvol Rouwen. Een boek dat gaat over haar ervaring met het verliezen van haar zoon en hoe dit ervoor heeft gezorgd dat nog meer de echte Kitty (want zo heet ze) naar...