Ik dacht altijd dat ik een vrij zacht, liefdevol mensje was, maar tijdens het sterven van een van mijn broers; Robin, kwam ik erachter hoezeer ik zachtheid en werkelijk kwetsbaar contact vreesde. En hoe zich dit in mijn familie het meest laat zien. Tijdens zijn ziekte had hij regelmatig mijn hand en arm nodig om op te vertrouwen, omdat zijn zicht steeds meer verminderde. Het leek alsof mijn puberbrein nooit tot volwassendom gegroeid was, want ik merkte een afkeer in mezelf op als ik hand in hand met hem over straat liep. Ik wilde niet dat mensen dachten dat ‘hij mijn vriend was’. Ik vond hem lelijk geworden door de chemo en de medicijnen die zijn dood uitstelden. En daarnaast, nog belangrijker, hij was mijn broer. En met broers loop je niet hand in hand over straat.

Ook toen hij in het hospicebed lag en we als gezin samen zijn laatste dagen beleefden, bleef zijn hand en mijn hand een obstakel: een no go-area. Iets dat fout en verkeerd is. Alsof het aanraken van zijn hand, incest zou zijn. Ja, god, weet ik veel. Het was het duiveltje in mijn brein dat deze waanideeën creëerde.

Ik kon niet huilen bij Robin. Hij huilde omdat hij niet dood wilde, ik bleef met een strak gezicht en met een verhard gemoed naast hem zitten.
Natuurlijk, leefde daaronder een stormachtig landschap waar ik pas later zicht op kreeg, maar in het moment kreeg ik er geen toegang tot.

Nu is mijn broer al bijna vier jaar dood. En de afgelopen dagen vierden we de derde Kerst zonder hem.

Soms kom ik bij mijn diepere, rauwe voelen en dan huil ik. En vaak huil ik dan om meer dan alleen de dood van mijn broer. Alle pijn komt vaak in eenzelfde bundeltje in één keer eruit. Zo huilde ik eergisteren, op eerste kerstdag, om de drukte die ik de afgelopen maanden heb ervaren in mijn werk, maar ook om Robin. Als ik afdaal naar het landschap dat niet met het oog, noch met het denken, maar alleen met het voelen te bereiken is, kom ik langs allerlei graden pijn en verdriet. Ze zingen samen eenzelfde jammerend lied. Ik zat op mijn stoel aan de eettafel en snikte. Ik had de sla al opgeschept en probeerde te eten, maar uit mijn keel klonk een plotselinge noodkreet. Ik wist ook niet waar het vandaan kwam. Maar ineens was het er. Mijn vriend legde zijn hand op mijn schouder. Mijn moeder zei dat ik het er allemaal maar even goed uit moest gooien, want ‘dit zal wel de reden zijn waarom je je de hele dag al niet lekker voelt’. Mijn vader stond op en bracht een proost uit dat iedereen zo lekker positief was die avond. (Het zal wel aan die 3 whisky’s van ‘m gelegen hebben.) Mijn verdriet werd even opgemerkt, maar al gauw gingen we weer verder. Niet dat er geen aandacht voor is in ons gezin, maar zo dient het zich soms voor. Ik hou er ook niet van als ik al gelijk geknuffeld word als ik bij mijn gevoel kom. Soms wil ik dat ze me laten. En een andere keer wil ik mijn verdriet delen.

Zoals die ene keer, met Pasen, toen ik mijn broer Robin ineens, plotsklaps, hevig miste. (Nogmaals: het overvalt me. Ineens is het er. Ik zie het nooit aankomen.)
Mijn vader stond naast me en waste zijn handen, ik droogde mijn net gewassen handen af met het roze handdoekje. Ik stond op het punt mijn vader te vragen of hij me wilde omhelzen omdat dat precies was wat ik nodig had, maar de drempel in mezelf om het te doen, was te hoog in het aantal minuten dat ik kreeg. In stilte stonden we naast elkaar ons ding te doen, ik voelde het missen, ik opende mijn mond om het te vragen en draaide me langzaam om naar mijn vader, maar toen werd het moment doorbroken. Mijn nichtje rende op haar opa af. Mijn vader draaide zich om, droogde snel zin handen aan het roze handdoekje dat ik nog in mijn handen had, en nam haar in mijn armen. Niet mij, maar haar.

 

Ik ben te oud, dacht ik, het draait nu niet meer om mij. De kleinkinderen zijn nu de kinderen die om zorg vragen. En zoals het gaat met onze diepste, meest menselijke pijn, schrikt de pijn als ze niet beantwoord wordt en kruipt ze terug in haar schulp. De plek waar ze alle dagen verscholen zit. Tot ze weer eens uitgenodigd wordt om naar buiten te komen.

Tijdens deze laatste Kerst kwam het weer voor. Mijn oudste broer had net een momentje gehad met mijn moeder, in de afgesloten woonkamer met een oud kerst-mobileetje in zijn handen. We hebben het mobileetje al jaren en het apparaatje maakt een muziekje dat ons direct terugbrengt naar onze kinderjaren: naar de tijd waar we allemaal nog leefden. Naar de tijd dat ons gezin precies 6 stoelen en 6 borden en 6 messen en 6 vorken telden.

Het muziekje had waarschijnlijk ook in hem de waarheid van onze absurde, hedendaagse realiteit wakkergeschud en zijn meest, intieme pijn om Robin uit zijn schulp gelokt. Door de glazen raampjes van de woonkamerdeur, zag ik hem zitten.

Hij is vader van twee kinderen en al ruim in de dertig. En daar huilde hij, om zijn eigen broertje. Dit beeld lokte mijn pijn naar buiten en toen hij de woonkamer uitkwam, kwam weer hetzelfde verlangen in mij omhoog. Ik wil een omhelzing van mijn broer die wél nog leeft. Ik wilde in zijn armen huilen om ons gezamenlijk gemis.

Maar voordat ik iets kon doen, omhelsde hij mijn oma die naast me zat. Niet mij, maar mijn oma. Weer was mijn drempel te hoog voor de tijd die mij gegeven werd. Ik wachtte tot hij mijn oma losliet, maar tijdens dat wachten veranderde de sfeer en werden er weer grapjes gemaakt. Het moment was voorbij.

En weer kroop mijn pijn terug in haar schulp.

Zacht zijn bij familie: met mijn echte kwetsbare pijn bij familie zijn, is zo ongelooflijk lastig. Door de ziekte, het stervensproces en de dood van mijn broer, werd me duidelijk hoezeer de pijn in mij verborgen blijft. Er zijn maar een paar mensen in deze wereld waarbij mijn pijn zich, na lang wikken en wegen, durft te tonen. Er zijn maar een paar mensen die de gevoeligheid en het geduld hebben, om op mijn drempel te wachten. Zij zien het als er iets is. Of, ik durf hen om die ene, specifieke, aandacht te vragen. Die ene stilte en aanraking die nodig is om me echt over te geven.

Mijn vriend en mijn moeder, en dat was het. Bij hen durf ik op enkele, wonderbaarlijke momenten, alles wat ik denk te weten of denk te voelen, los te laten. Bij hen durf ik te voelen wat er werkelijk door de ondergrondse grotten van mijn zijn stroomt. Bij hen durf ik mijn stoer-doen, mijn grappig-zijn, mijn wat-dan-ook los te laten en gewoon een hoopje mens te zijn. Dankzij dit, is onze band sterk geworden.

Door Robins dood, zie ik bij wie mijn pijn nog meer wil huizen. Ik noem pijn wel eens ‘back door love’, omdat het eigenlijk liefde is die op een andere manier binnen wil komen, via de achterdeur. Pijn is vermomde liefde. Ik zie dat ik nog niet zo goed mijn pijn durf te tonen aan mijn andere levende broers en bij mijn nog levende vader. In de pijn van het missen van mijn broer, wil ik in hun omhelzing zeggen hoe blij ik ben dat zij er nog zijn. Maar ook wil de pijn om Robin, in die ene omhelzing, zeggen: dit is het werk dat wij nog te doen hebben.

Dit is hoe het eruit ziet en dit is hoe het voelt als de liefde wél stroomt. Dit is geen incest. Dit is liefde in haar puurste vorm. Dit is wat leven is. 

Dankzij het levenslot van Robin leer ik wat hard zijn en zacht zijn is. Ik zie waar de liefde wil stromen. Waar ik haar stop. Waar mijn drempels nog te hoog zijn. Ik zie waar ik nog niet durf. Ik zie waar ik opgeef.

Het is het grootste geschenk dat zijn leven en alles na zijn dood me geeft. Niet alleen in ons gezin, maar ook neem ik het waar bij in mijn praktijk wanneer ik mensen 1-1 begeleid. Alsof ik eindelijk, nu ik bijna 30 word, begin te begrijpen wat liefde is, wat pijn is. En wat drempels zijn.